Hagenaar

  • boeisel voor en achter in één lijn met de romp
  • smal schip ten opzichte van zijn lengte
  • sterk geveegd voor- en achterschip
  • geen voorsteven
  • meestal een laag roefje
  • lage mastkoker
  • vaak deelbare (in hoogte) ankerlier
  • grootzeil, fok en soms kluiver
  • grote soort: mast op mastdek
  • kleine soort: mast onderdeks strijkend

De grootste maat Hevelaak is bekend geworden onder de benaming Hagenaar. De Hagenaar is een duidelijk voorbeeld van een scheepstype waarvan vorm en afmetingen samenhingen met de bestemming en met de gesteldheid van de wateren die zij bevoeren.

De naam Hagenaar of Haagvaarder is vermoedelijk al zeer oud. Hiermee werden de kleine schepen aangeduid waarin bij Delft moest worden overgeladen om de lading tot in het via waterwegen slecht bereikbare Den Haag te kunnen bezorgen. In de negentiende eeuw doet de Hagenaar zijn intrede als herkenbaar scheepstype op de Zuid-Hollandse wateren. Achter hadden de scheepjes niet het doorgestoken kenenroer, maar een normale scheg met een aangehangen roer. Dit is echter slechts een deel van de waarheid; er waren ook Hagenaars waarbij de boorden tegen de heve waren bevestigd, dit waren dus Hevelaken.

De afmetingen van een echte Hagenaar werden begrensd door een aantal factoren: de maximale doorvaartdiepte werd bepaald door een drempel of vaarboom tegenover de gasfabriek aan de Trekvliet. Dit was een balk van T-ijzer die was bevestigd op 1,45 meter onder DP (Delflands Peil). De kruiphoogte werd bepaald door de hoogte van het midden der liggers van de Wagenbrug, 2,40 meter + DP, en breedte van het schip door de wijdte van de brug 4,17 meter (afmetingen anno 1905; gegevens van Openbare Werken te Den Haag).

In maart 1922 kwam een vijzelbrug gereed, die slechts 1,90 meter hoogte doorliet, maar ‘s nachts tot een hoogte van 2,40 meter werd opgevijzeld. Dan kon de rij wachtende lege schepen de stad weer uit; aldus de Wegwijzer voor de Binnenscheepvaart uit 1926. Deze vermeldt verder als maximale lengte 26 meter; dit als gevolg van de scherpe bochten verderop in de stad. Om met deze beperkingen aan een zo groot mogelijk laadvermogen, circa 80 ton, te komen moest de bouw van Hagenaars licht zijn. Als grootste maat voor een Hagenaar: lengte x breedte x holte is 23,99 x 4,12 x 1,75 meter.

Voordat zo’n schip de stad inging moest er, vanwege de diepgang, eerst een gedeelte van de lading uitgevlet worden. Verder moesten de zwaarden eraf, inclusief de aanvaringsklampen, de strijkklampen van de zwaarden en zelfs de schildpadkatrollen van de zwaardvallen.
Het tuig van Hagenaars was wat lager dan van andere even lange schepen; omdat ze smaller zijn en wellicht ook omdat de mast bij het onderdoor zeilen van bruggen dan minder ver gestreken hoefde te worden. Houten Hagenaars (en ook wel andere kleinere scheepstypen) hadden nogal eens een extreem korte mast (Rijnvaarthoogte 10,50 meter), waarmee ze, met gestreken steng, regelrecht onder de bruggen door zeilden. Sommige schepen zullen wellicht een kluiver hebben gevoerd.

Er zijn ook gevallen bekend waarbij de boegspriet slechts een korte stomp was; via de nok van zo’n spriet kon, bij het voor de wind zeilen, een lijn de fokkeboom te loevert houden; een soort bulletalie voor de fok dus.
Na het tot stand komen van de Laakhaven, aangelegd tussen 1900 en 1922, nam de vaart op de binnenstad van Den Haag af (voornamelijk brandstoffen en beurtvaart). Het predikaat Hagenaar degenereerde in de jaren twintig en dertig, toen vrijwel ieder schip dat op Den Haag voer Hagenaar genoemd werd. Het gevolg hiervan was, dat er sindsdien ‘Hagenaars’ waren van wel 600 (!) ton; het toenmalige maximum dat in de Laakhaven kon komen.

Bekijk het actuele aanbod ex-beroepsschepen

 

Jachten en Schepen in de verkoop, verkocht of uit de verkoop